Ik snak ernaar om in het holst van de nacht op mijn koffer te gaan zitten, de uitpuilende jurkjes naar binnen te proppen en mijn zilveren “expandable hip and happening Delsey 4wd trolley” dicht te ritsen. Uiteraard weer boven de 25 kilo voor een week, maar wat kan het schelen. Het voordeel van ‘s nachts vliegen, is dat je nagellak goed kan drogen in de paar uurtjes voorafgaand aan het uitpuilende koffermoment. Iedereen slaapt alvast in schoon ondergoed en alle chaos heeft een plek achter een deur, containerdeksel of stofzuigerklep gevonden. Instructiebriefjes liggen op het aanrecht en het hondenpension heeft er een kanjer bij. Just me, myself, and I. En de maan. En 25 kilo in een kubieke meter om de trap af te wroeten. Straks nog even een paar uurtjes zweten in de lijnvlucht, afgesloten door weer een of andere shitlanding op een te korte landingsbaan van een te klein vulkanisch berotst eilandje in een te grote zee, en dan ben ik weer helemaal het vrouwtje. Dan begint het weerzien van vertrouwde en gemiste gezichten, van hartelijkheid en verwennerij. In het idyllische dorpje tegen de voet van de berg en vanuit het mediterrane appartementje met vijf kleine privé balkonnetjes rondom. Haar voorzijde aan het zwembad en haar achterzijde aan het strand, waar het beste restaurant van het eiland de meest verrukkelijke ligbedjes heeft en het meest fantastische personeel. In een cultuur waar kinderen nog echt kostbaar zijn en vrouwen wonderschone schepselen die je in de watten moet leggen tot je scheel ziet. Waar alles brandschoon en overgoten met bloemen is. Waar in de warme zomernachten bij het ruisen van de zee mooie gesprekken worden gevoerd in gebroken Engels, aangemoedigd door de local drinks en de zonnebrand van de dag. Waar je alles met je slippers voor je bed laat vallen en morgenochtend alleen maar hoeft te checken op welke van je balkonnetjes die dag het uitgebreid ontbijt is neergezet met de tekst “goedemorgen, heb een fijne dag”. Ik snak ernaar.